In 2002 ben ik bij de expositie van het werk van Wolvecamp in het Cobramuseum in Amstelveen geweest. Voor mij was hij een van minst bekende leden van Cobra. Bij het bekijken van de grote hoeveelheid werk zag ik ook een serie die mij door hun structuur sterk aan het werk van Jackson Pollock deed denken. Dit ligt bij een lid van de Cobra niet voor de hand. Dus ben ik een paar boeken over Wolvecamp gaan doorkijken.

Theo Wolvecamp is een natuurmens uit Hengelo, en door de vroege dood van zijn vader deels opgevoed door zijn oom, een jachtopziener. In een stad als Amsterdam kon hij niet aarden, ondanks zijn vriendschap met mensen als Karel Appel. In de bossen rond Hengelo voelde hij zich thuis. Dit was zijn voedingsbron. Hij schilderde de natuur vanuit de natuur, naar de woorden van zijn inspiratiebron Pollock ‘I am nature’. Ook is hij de schilder van de spontane improvisatie. Naast de natuur is zijn inspiratiebron vaak het werk van andere schilders. De eerste die zo’n indruk op hem maakte was Jacoba van Heemskerk. Daarnaast werd vooral Kandinsky zijn ‘artistieke leidsman’, maar ook Soutine. ‘Kandinsky heeft mij het meest beïnvloed’, door diens ‘vrijheid, het niet gebonden zijn aan een onderwerp’.

In de jaren ’47 tot ’52 ontdekt hij vooral Mirò. De meeste leden van de Cobra zijn in die jaren gefascineerd door het werk van Mirò, Max Ernst en Masson, surrealisten die zich meer of minder in hun werk laten leiden door het automatisme, dwz.het automatisch schrift omgezet in verf. De invloed van Mirò laat zich vooral in het werk van 1949 herkennen. De zestiger jaren worden bij Wolvecamp gekenmerkt door een ‘verscheidenheid van stijlvormen’. Deze inspiraties lopen van Jorn en Appel via Gorky en De Koning tot Pollock. Wat later kwamen hierbij nog Franz Kline en Pierre Soulades. Zijn ‘zwart-witte’ werk naar aanleiding van Kline kreeg men moeilijk te zien. Dit was een’ experiment met mijzelf’ en een ‘zoeken naar een landschappelijke ruimte’ .En in de jaren zeventig was vooral de ‘jonge’ Pollock de inspiratie, die zelf toen de invloed van Masson verwerkte. Over al deze bronnen zegt hijzelf: ‘ik moet eerlijk zeggen dat ik niet direct uitga van de natuur maar eerder van een associatie met het werk van een andere schilder. Maar het gaat bij mij door een zeef die van mij uit wordt gevoed’.

Deze uitspraak van Wolvecamp is meteen van toepassing op zijn werk naar aanleiding van dat van Arshile Gorky in de jaren zestig. Uitgaande van de surrealistische tuinen van Gorky begon hij zijn eigen ’tuin der lusten’ te verbeelden. Veel van zijn werk vind ik geweldig, maar vooral zijn werk uit 1948/49 en 1959. Hij is misschien vaak wat eclectisch te werk gegaan, maar ook heeft hij goed om zich heen gekeken, en gepoogd de diverse invloeden te verwerken en een plaats te geven. Hij is Cobra als stijl al gauw ontstegen, en vormde een bijzondere verbinding met het Amerikaanse abstract-expressionisme.

 

Literatuur:
Sizoo, Hans, Leo Duppen en Margot Welle. Wolvecamp, samenstelling
Adri Colpaart. Amstelveen, 2002.

Wingen, Ed. Wolvecamp, samenstelling Adri Colpaart en Lex Schrama
Venlo 1990.

© Ben Vollers