Aan de vooravond van de introductie van het modernisme in de V.S. werd in 1908 de groep ‘de Acht’ opgericht, uit protest tegen het heersende academisme, ook wel de ‘Ashcan School’ genaamd. Dit had te maken met het feit dat 5 van de 8 kunstenaars het stadsleven uitbeeldden, zoals de woordvoerder Robert Henri (1865-1929). Maar vooral in het werk van George Bellows (1882-1925), George Luks (1867-1933) en John Sloan (1871-1951) is een tendens te zien waarin zich door de invloed van het tekenwerk voor kranten een specifiek Amerikaanse vorm van realisme ontwikkelde, waarin de volks- of massacultuur zoals bioscoop en theater een rol speelde. Met name Bellows wordt met zo’n schilderij als de ‘Cliffdwellers’ uit 1913 als voorloper gezien van het werk van Ben Shahn (1898-1969) en Reginald Marsh(1898-1954): het ‘urban camp; social realism’. Bij Robert Henri en John Sloan die les gaven in New York aan de ‘Art Students League’ studeerde bijvoorbeeld de latere abstract-expressionist Adolf Gottlieb. Naast genoemd realisme werd het Amerikaanse post-impressionisme vertegenwoordigd door Maurice Prendergast (1859-1924) die schilderde als de Franse symbolisten, zoals Maurice Denis.

Dat de leden van de ‘Ashcan School’ voorstanders waren van het Europese modernisme moge blijken uit het feit dat zij naast Walt Kuhn (1897-1949) de voornaamste organisatoren waren van de genoemde ‘Armory Show’ van 1913. Ook liet hier de jongere generatie van de Amerikaanse vroeg-modernisten hun werk zien, zoals Charles Sheeler (1883-1965), John Marin (1870-1953), Stuart Davis (1894-1964), Marsden Hartley (1877-1943), en Edward Hopper (1882-1967). Een deel van deze vroeg-modernisten werden ‘precisionisten’ genoemd. Het precisionisme is een nieuwe ontwikkeling binnen het realisme van de Amerikaanse kunst. Dit Amerikaanse realisme vermengt zich met de modernistische geest in Amerika, waarbij de fotografie een grote rol speelt. Men zou kunnen spreken van een Amerikaanse versie van machine-esthetiek (machines en industriële gebouwen), gekoppeld aan een voorkeur voor oude boerenhuizen en antiek, als reactie op de groeiende industrie van de jaren twintig en dertig. De meesten gebruikten landelijke en industriële architectuur in hun werk. Het was geen hechte beweging. Naast Charles Sheeler worden ook Charles Demuth (1883-1934), Niles Spencer (1893-1954), Ralston Crawford (1906-1978) en Georgia O’Keeffe (1887-1986) tot deze groep gerekend. Sheeler was beroepsfotograaf, en ook O’Keeffe gebruikte fotografie en optische manipulatie in haar werk. Zij was een tijd gehuwd met Arthur Stieglitz, een bekende modernistische fotograaf, die haar ook in de kunstwereld van New York heeft geïntroduceerd en die bevriend was met diverse modernisten als Dove en Demuth.

Van de andere vroeg-modernisten te weten John Marin, Marsden Hartley, Arthur G.Dove (1880-1946), Stuart Davis en Walt Kuhn (1897-1949) zijn vooral Marsden Hartley en Stuart Davis qua werk en invloed op de jongere generatie belangrijk. Maar Dove wordt de leidende figuur genoemd. Bij hem waren vooral Matisse en Cézanne de inspiratiebron, later het cubisme en Dada. Marshden Hartley maakte eerst symbolistisch-abstracte werken, en vervolgens meer expressionistische landschappen. Hij was dan ook lid geworden van de groep in München rond Kandinsky en Franz Marc, ‘Der Blaue Reiter’, waarmee hij in 1912/13 exposeerde. Hij heeft in Amerika met name de latere abstract-expressionisten Guston en Rothko beïnvloed.

Mij spreekt vooral het werk van Stuart Davis aan. Hij studeerde in New York bij Henri, en zag op de ‘Armory Show’ van 1913 voor het eerst het cubisme. Hij is daarna steeds abstracter gaan werken. Hij gebruikte het cubisme om het ritme van de jazz-muziek weer te geven. Ook verbeeldde hij de moderne technologie en het stadsleven. Hij heeft veel onderwijs gegeven en veel over moderne kunst geschreven.

© Ben Vollers