Er zijn vele verbanden te leggen en verhalen te vertellen over het leven en werk van Max Ernst. Ik heb een keus gemaakt en behandel eigenlijk in vogelvlucht zijn werk tot het einde van de Tweede Wereldoorlog.

Max Ernst werd in 1891 in Bruhl bij Keulen geboren in een Rooms-katholiek milieu. Als kind werd hij door zijn vader, amateur-schilder, meegenomen in het woud. Dit resulteerde zowel in een romantisch gevoel voor de natuur als een gevoel van beklemming door de woudmuren. De vader van Max gaf les op een doofstommeninstituut en schilderde sterk onder invloed van de Duitse romantische school, met name Caspar David Friedrich. Het woud en de natuur vormen later een constante factor in het werk van Max Ernst. – surrealistische tekst als bijlage.

Max en de vogels

Max had een papegaai, Hornebom, die in 1906 stierf, terwijl ongeveer tegelijk een zusje werd geboren, waardoor de jongen ging hallucineren. Hierdoor ontstond later zijn totemfiguur, Loplop, de baas der vogels, als ook de emblematische verwisseling van mensen met vogels. Ook maakte hij, vooral in 1927, een serie Vogelmonumenten. Na zijn middelbare school ging Max Ernst eerst studeren, filosofie en psychologie. Ook had hij al grote belangstelling voor etnologie. Dit sloot allemaal erg goed aan bij zijn voorliefde voor Caspar David Friedrich en zijn romantische natuurbeleving – de eenheid met de natuur. Voor Ernst wordt dit later de verbinding tussen het bewuste en het onderbewuste. Hij kreeg steeds meer interesse in kunst, en wilde tenslotte schilder worden. Hiervoor ging hij in 1912 in de leer bij de Duitse expressionist August Macke.

Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak moest Max in dienst. In zijn autobiografie schrijft Ernst hierover: In augustus 1914 stierf Max Ernst om in november 1918 weer tot leven te komen als een jongeman die magiër wilde worden en de mythen van zijn tijd vinden.

Dada, 1919 – 1921

Ernst was bevriend geraakt met Hans Arp en de dichter Paul Eluard. Via hen raakte hij betrokken bij de Zwitserse Dadabeweging. In 1919 begon hij met zijn vriend Baargeld in Keulen de Dadabeweging. In de Dadabeweging zetten de toenmalige kunstenaars zich af tegen de maatschappij die de wereldoorlog had veroorzaakt en ook tegen de daarmee samenhangende kunst. Men was tegen oude methodes zoals het schilderij, de artistieke originaliteit, en de uniekheid van het kunstwerk. De kunstvorm die bij dit alles paste was de collage die erg populair werd bij de Dadaïsten, zoals Schwitters, Grosz, Heartfield, Hausmann en Hoch.

In vergelijking met de kubistische collages was bij de Dadaïsten de inhoud belangrijker dan de vorm. Ook Max Ernst specialiseerde zich in de collage, op zijn eigen wijze, o.a. via allerlei gespecialiseerde technische catalogi. Vaak kwamen de zo ontstane beelden later weer terug. Zo ontwikkelde zich al vanaf 1920 het latere woudbeeld met zon of maan in zijn werk. En daarnaast ontstond er een reeks collages die leidde tot zijn vrouwbeeld La belle jardinière uit 1921. Hieruit maakte Ernst in 1923 zijn gelijknamige schilderij. Dit werd door de nazi’s in 1934 op de expositie van Entartete Kunst geëxposeerd, en is daarna verdwenen. Dit vrouwbeeld was door zijn relatie met de vrouw van zijn vriend Eluard, Gala, sterk bepaald, en vertoonde soms nogal wat gelijkenis met haar. Later, in 1967 maakte Ernst zijn ‘Retour de la belle jardinière’ , met een maskertje in plaats van een gezicht.

Het surrealisme en Max Ernst

Begin jaren twintig was Ernst in contact gekomen met het werk van De Chirico, de schilder der metafysische leegte (Jung) – de metafysische aspecten der dingen. Geïnspireerd door het werk van De Chirico schildert Max Ernst in de jaren 22 en 23 een aantal proto-surrealistische doeken als l’Élephant Celebes,1921, Oedipus Rex,1922, Ubu imperator 1923-24, Saint Cecilia, the invisible piano, 1923, Totering woman, 1923, Pieta or revolution by night,l923. Een opmerkelijk doek is het “Au rendez-vous des amis” uit 1922. Hier ziet men dat Max Ernst, die in die tijd al in Parijs woonde betrokken was bij de kring rond Andre Breton. Hieruit onwikkelde zich middels allerlei psychische experimenten het surrealisme. Naast Max Ernst, Paul Eluard, Baargeld, Breton, Aragon en Crevel vind men hier ook De Chirico, Raphael, Dostojevsky, en Gala Eluard.. Nadat het “Surrealistisch Manifest”van Breton in 1924 was verschenen sloten Ernst en Eluard zich bij deze beweging aan. Het surrealisme wilde het antagonisme tussen droom en realiteit opheffen in een absolute realiteit – de surrealiteit – dwz. verzoening tussen bewustzijn en onderbewustzijn of de synthese van de innerlijke en uiterlijke wereld, vergelijk de rol van magie, en het geheim, de oorsprong der dingen.

De veristisch geschilderde reeks werken liep door tot en met 1924. Later bleek dat Ernst ook, in 1923, het toenmalige huis van zijn vriend Eluard helemaal had voorzien van schilderingen op de muren en deuren in deze stijl.

Histoire naturelle

In 1925 begon Max via de frottage techniek aan een nieuwe reeks of een nieuwe surreële wereld. Hij nam b.v. de houtnerven van een plankenvloer over op papier door met een potlood over het papier te wrijven dat op de grond ligt. De frottage stimuleert de hallucinaire werking van de geest, ongeveer zoals bij de surrealistische schrijvers en dichters het automatisch schrift. Ook kon hij de plankenstructuur variëren met plantresten etc. Hij nam zo ook de natuur in zijn werk op, Histoire naturelle. Na allerlei experimenten neemt Ernst in 1926 de frottage over in het schilderen als de grattagetechniek, namelijk door onder beschilderd doek allerlei dingen te leggen, en dan daarvan de opdruk af te krabben. Dit gaat ook uitstekend met allerlei elektrische snoeren en gestanst metaal. Op deze manier ontstaan vanaf 1926 er allerlei in variaties terugkerende reeksen als de wouden (bevrijdend en bedreigend), de windbruiden (symbool van seksuele vereniging),de horden( te lang in het woud gelegen, westwaarts marcherend, agressieverbeeldend), de vogelmonumenten ( hun levenslust).

Une semaine de bonte

Vanaf 1929 maakt Ernst een drietal collageromans. Als materiaal gebruikt hij hiervoor gravures, de illustraties van allerlei 19e eeuwse romans, o.a. van Dore. Op deze manier maakt hij een wereld van déjà-vu die vervreemdend werkt. De eerste is La Femme 100 têtes (cent of sens) uit 1929, in 1930 gevolgd door de Droom van een klein meisje dat karmelietes wilde worden. De derde is Une semaine de bonte, uit 1933/34. Met de verschrikkingen en wreedheden ,vooral in laatste, liep Max Ernst naar men zegt vooruit op de latere nazimisdaden, zoals ook misschien de serie horden een vroege verwijzing is naar de SA en SS.

De jaren dertig

Vanaf 1933 verschijnt er in de grattage-reeksen naast de visgraatwouden en de wouden met gekooide vogels nu de dreigende Entire/petrified cities. In de 2e helft van de jaren dertig schept Ernst een veristisch geschilderde wereld van overwoekerende jungle (Nature at dawn, Lust for life, Nymph Echo), en vleesetende planten, de Garden aeroplane traps uit 1935. Ook wordt zijn wereld nu bevolkt door monsters zoals in het Dejeuner sur l’herbe, en de Engel van huis en haard (3 x). Deze Engel van huis en haard uit 1937 is geschilderd n.a.v. de Spaanse burgeroorlog, zoals ook Picassos Guernica uit 1937, en als voorafschaduwing van de Tweede Wereldoorlog. Al in 1933 liet Ernst in Europe after the rain een vernietigd Europa zien.

Decocalmanie

Vanaf 1939 gebruikt Max de decocalmanie techniek, dwz. verf onder druk, en brengt hiermee een betoverde wereld gelijk Une semaine de bonte over op het doek, zoals the Robin of the bride(1939), Europe after the rain II(1940-42), Marlene(1940-41), Stolen mirrors (1941, Napoleon in the wilderness (1941), The Witch(1941), Totem and taboo (1941), The Antipope (1941-42), The Eye of silence(1943-44). Dit laatste slaat op het verband tussen blindheid, visioenen, zien, het innerlijk schouwen, zoals al voorkwam bij de serie The Interior of sight – the egg (naar binnengekeerd oog, het onderbewuste), Sainte Cecilia die blind pianospeelde. Al in 1921maakte Ernst bij gedichten van Eluard als illustratie een doorboord oog, vergelijk het beeld in de film van Bunuel Le chien andalou (1929).

Vox Angelica

Tijdens de oorlog en zijn verblijf in America maakt Max een serie van werken beginnend met Day and Night (1941-42), dan Vox Angelica, en 2 versies van Painting for young people (1943). Dit zijn collages van motieven en citaten van Ernsts picturale wereld, een soort autobiografisch beeldverhaal. Het heeft te maken met de fascinatie der surrealisten voor de curiositeitenkabinetten uit de Renaissance.

In het doek Surrealism and painting(1942) wat verwijst naar de titel van een boek van Andre Breton komen de monsters van de jaren dertig nog een maal schilderend te voorschijn. En in 1945 schildert Ernst de Temptation of St.Anthony verwijzend naar het Isenheimer altaarstuk van Grunewald. Er werd als prijsvraag een schilderij gevraagd voor de film Bel Ami, gebaseerd op een kort verhaal van De Maupassant. Max Ernst wint de wedstrijd, waaraan Dali ook deelnam, en waarbij Marcel Duchamp, Alfred Barr van het Moma, en de galeriehouder uit New York, Sidny Janis, in de jury zaten.Hierna verdwijnt de verschrikking en de onrust uit zijn werk. Wat overblijft is poëzie.

In 1954 won Max Ernst de grote prijs voor de schilderkunst van de Biënnale van Venetië. In 1967 schilderde hij “Retour de la belle jardinière”. In 1968 herinnerde zich de dochter van Paul en Gala Eluard, Cecile, zich de wandschilderingen van Max uit 1923 in haar ouderlijk huis, Villa Eluard in Eaubonne bij Parijs, en liet ze onder verf- en behanglagen vandaan bloot leggen.

De geheimen van het woud (1934) door Max Ernst

Wat is een woud? Een bovennatuurlijk insect. Een tekenplank.
Wat doen wouden? Ze gaan nooit vroeg naar bed. Ze wachten tot de houthakker komt.
Wat heeft de zomer te betekenen voor wouden? De toekomst; het jaargetij, waarin de schaduwen woorden worden en met taal begiftigde wezens de moed opbrengen het middernachtelijk uur op honderd te stellen.
Dat alles behoort tot het verleden, lijkt me. Misschien.
Geloofden nachtegalen aan God in dat verleden? In dat verleden geloofden nachtegalen niet aan God. Zij waren verbonden in vriendschap met het geheim. En welke plaats nam de mens in? Men sen nachtegaal zagen hun situatie als ideaal om te dromen: zij bezaten in het woud een medeplichtige.
Wat wil dat zeggen:dromen? Je vraagt me te veel. Een droom is een vrouw ,die een boom velt.
Waar dienen bomen toe? Om kinderen van lucifers te voorzien, als speelgoed.
Is er vuur in het woud? Er is vuur in het woud. Waar leven de planten van? Met mysterie.
Welke dag is het nu? Rot op.
Wat zal het einde der wouden zijn? De dag zal komen, waarop een woud, dat tot dan Rokkenjager was, het besluit neemt zich alleen nog met alcoholvrije cafés, asfaltstraten en zondagswandelaars af te geven. Het zal van zelfgemaakte kranten leven. Aangetast in zijn Deugdzaamheid, zal het de slechte gewoonten van zijn jeugd vergeten. Het zal geometrisch, gewetensvol, plichtsgetrouw, grammatisch, justitieel, pastoraal, klerikaal, constructivistisch en republikeins worden. Het zal een schoolmeester worden. Krijgen we goed weer?
Natuurlijk! We moeten per slot naar die diplomatenjachtpartij. Hoe zal dit woud heten?
Blastula of Gastrula? Ze zal madame de Rambouillet heten.
Zal men het woud prijzen om zijn goede gedrag? Ik in ieder geval niet. Het zal dat hoogst onbillijk vinden, en op zekere dag, als het ’t niet langer uithoudt,zal het zijn humus uitstorten in het hart van de nachtegaal. Wat zal de nachtegaal daarvan zeggen? De nachtegaal zal dat kwalijk nemen. ‘Mijn vriend’, zal ze zeggen, ’je bent nog erger dan dat wat ze van je zeggen.
Verdwijn in de Zuidzee. Daar zul je eens wat zien’.
En zal het gaan? Te trots!
Zijn er nog wouden daar? Schijnt zo. Ze zijn woest en ondoordringbaar, ze zijn zwart en roestbruin, losbandig, profaan, krioelend van leven, diametraal,achteloos, wreed, geil en beminnelijk, zonder gisteren, zonder morgen. Reikend van eiland naar eiland, hoog over vulkanen heen, spelen ze kaartspelletjes met valse neuzen. Omdat ze naakt zijn, lachen ze zich dood’.

 

© Ben Vollers